Reconstrueren wat niet te reconstrueren is
Yerna van den Driessche – Reconstructie
48 pagina’s – Uitgeverij P, Leuven
Een ‘debutant op leeftijd’, heet dat dan: Yerna van den Driessche (1949) debuteert op haar zestigste als dichteres. Na een lang werkend leven in een scheikundig laboratorium – ze heeft ook een toneelopleiding, overigens – begon ze, naar eigen zeggen naar aanleiding van het lezen van het gedicht ‘De plek’ van Herman de Coninck, aan een opleiding creatief schrijven die ze in 2008 voltooide. Vanaf het begin was het duidelijk dat de gedichten van Yerna ‘iets’ hadden. Altijd stond het beeld centraal in haar poëzie, maar nooit ging het alleen om het beeld. Er was ook altijd iets te vertellen. Het beeld stond, helder geformuleerd en zonder al te veel omhaal beschreven, in dienst van het verhaal van het gedicht. En dat verhaal ging altijd over een van de ‘grote’ thema’s: de dood, het lijden, de liefde, familie en relaties. Het was het soort poëzie, kortom, dat mensen raakt en het is dan ook niet verwonderlijk dat Van den Driessche vrijwel onmiddellijk hoog begon te scoren bij allerlei poëzie-wedstrijden. Dank zij haar geïnspireerde voordracht werd ze ook op het podium een graag geziene gast.
De poëzie van Van den Driessche is ook echt poëzie van iemand die al een heel leven achter zich heeft. De oudere dichter heeft iets te vertellen en doet dat op rustige, bedachtzame toon. De jongere heeft vaak vooral iets te bewijzen en doet dat vaak in ronkende taal. Dat is overigens geen waardeoordeel – beiden kunnen geweldige poëzie opleveren – maar Van den Driessche valt duidelijk in de eerste categorie. Heel haar leven heeft de dichteres in haar haar mond moeten houden of in ieder geval in de schaduw moeten staan en nu is er zo veel te vertellen. Ironisch genoeg is een van haar ingrijpendste ervaringen, degene waar deze bundel over gaat, van vrij recente datum. In 2007 overleed haar zus Alice en Reconstructie is een poging daarmee in het reine te komen.
Het is altijd vreemd en een beetje eng om voor het eerst een bundel te lezen van een dichter die je gevolgd hebt en waarvan je dus veel ‘losse’ gedichten kent. Op een website, in een tijdschrift of op het podium staan gedichten nou eenmaal in een totaal andere context dan als ze, verdeeld in cycli, voorzien van een overkoepelende titel, tussen twee kaften worden samengebracht. Als je een bundel leest ga je namelijk ook op zoek naar verbanden en structuur en komen gedichten in een heel ander licht te staan. Gelukkig heeft Van den Driessche dit heel erg goed begrepen en heeft ze van Reconstructie geen verzameling van haar best gelukte gedichten gemaakt (al zou dat voor een debutant begrijpelijk zijn) maar een hecht thematisch geheel.
Dat komt al tot uitdrukking in de titel, de opdracht (‘in memoriam mijn zus Alice’) en de omslagafbeelding. Die toont een meisje met vlechten in een ouderwets jurkje. Maar zonder gezicht. Het verhaal achter deze afbeelding is gruwelijk: toen de zus van de dichteres dood in haar huis gevonden werd was haar gezicht inmiddels opgegeten door haar hond. Een beeld zo afgrijselijk kan een mens niet zomaar als losse herinnering met zich meedragen, ronddrijvend in het onderbewuste waar hij ieder moment kan opduiken. Nee, zo’n beeld moet onschadelijk gemaakt worden, gevat worden in iets, in woorden, het moet een symbool worden. Er moet, als je een dichter bent, poëzie van gemaakt worden.
Het openingsgedicht, met de wat vreemd aandoende, titel ‘Het maken van een masker in functie van de reconstructie van een gezicht’ begint daar dan ook voortvarend mee. Eerst noemt het de benodigdheden op: ‘een cuttermes / een stuk vinyl / een vijl / een vorm voor het gezicht’. Het zijn opvallende woorden voor iemand die aan een in memoriam begint. Concrete, harde voorwerpen zijn het. Een cuttermes (ik kende het woord niet, het gereedschap dat bedoeld wordt was mij bekend als ‘hobbymes’ of ‘afbreekmes’. Het is ook, geheel terzijde, een vreemd woord omdat een mes per definitie bedoeld is om mee te snijden), een vijl, het zijn voorwerpen die in de associatie met een gezich een onheilspellende bijbetekenis hebben. Een gezicht is immers een zacht iets en de gereedschappen klinken hier in hun grofheid meer als wapens. Vinyl is een taai, weerbarstig materiaal en het staat hier voor mijn gevoel dan ook symbool voor de moeilijke taak die de dichter wacht. En voor die zware opdracht heeft de dichter stevig gereedschap nodig. Maar ook nog:
een kleine dosis zelfdestructie
een matige dosis sarcasme
een dosis optimisme
een grote dosis affectie
Daar heb ik dan weer veel minder mee. Het spelletje ‘klein – matig – … – groot’ werkt niet. Er is tot nu toe niets in dit gedicht dat hier betekenis aan zou kunnen geven en het lijkt er op dat dit een van de weinige plaatsen is waar Van den Driessche zich laat verleiden tot een taalspelletje om het taalspelletje. De laatste regel is ook nog eens overbodig. Zonder ‘een grote dosis affectie’ zou je natuurlijk nooit een bundel aan iemand opdragen.
Het tweede deel van het gedicht beschrijft de werkwijze, het maken van het masker en het (in gedachten) daar leggen waar het gezicht ontbrak. De dichter instrueert ons het masker te vijlen ‘tot je vingers en handpalmen gevoelloos worden’. En ze schrijft: ‘je zet een stap terug / bij gratie van afstand krijgt het masker / menselijke trekken’. Het is het soort paradox dat veel terugkomt in deze bundel. We willen dicht bij de geliefde blijven, de herinnering koesteren. Maar tegelijk is diezelfde geliefde dat afgrijselijke beeld. Het lijk. De dode, de ‘resten […] van haar / en huid waarop je gisteren kotste’ waar we het liefst zo ver mogelijk vandaan willen rennen. Over die tegenstelling gaat het in Reconstructie.
En hier had het openingsgedicht afgelopen moeten zijn, maar er staat nog ten overvloede:
verdriet op maat gesneden draagt gemakkelijker
Om de woordspeling kan ik wel glimlachen en de voorstelling van verdriet als een ding waar je stukken van af kan snijden tot het hanteerbaar is past helemaal in het gedicht maar het is jammer dat de dichter zich er, in haar streven toegankelijk te zijn, toe laat verleiden nog eens te melden dat het hier een bundel over de verwerking van verdriet betreft.
Reconstructie heeft een min of meer chronologische indeling. De eerste cyclus, ‘Vertekende beelden’ behandelt jeugdherinneringen die de dichter heeft aan haar zus. Of: denkt te hebben. Want het herinneren zelf wordt onmiddellijk geproblematiseerd. Dat gebeurt in de titel maar ook door het motto, ontleend aan Louis Paul Boons Verscheurd jeugdportret: ‘Het is een vreemd spelletje aan vroeger terug te denken… Het is bijna niet te geloven hoe weinig er is overgebleven, hoeveel hiaten er zijn, en stukken van flarden waar men geen raad mee weet…’. Dus als je net als ik van mening bent dat vertellingen van vroeger niet bepaald garant staan voor spannende poëzie kun je gerust zijn: voor het overgrote deel denkt Van den Driessche er net zo over. Er zijn wel de verstilde beelden die onstaan omdat een gedicht een herinnering, een korte flits, probeert vast te leggen en die soms het tempo uit de gedichten halen. De gedichten zijn ook niet erg diep gelaagd, maar ze worden altijd omgeven door twijfel of, zoals in ‘Oma in clair-obscur’, verluchtigd met een verwijzing en verrijkt met een beeld dat meer universeel is:
zij dunt jonge sla, tussen duim en wijsvinger
trekt het leven korter. ik mag gulzig
de prille aardbeien vóór het dessert
Het krachtigst zijn deze herinneringen als ze door de gebruikte bewoordingen direct aan het heden en aan de rest van de bundel refereren:
Soep
altijd werd ze te heet opgediend
altijd morsten wij geluiden
met bolle wangen dreven wij de vetoogjes
over de rand, gluurden wij naar moeder
we hadden een pact, jij de balletjes
ik de letters, zo puzzelde ik
verminkte zinnen op de rand van het bord
en dat het stormde in mij
en dat ik haar wou zijn, Alice
in Wonderland, hebben ze nooit begrepen
voor een pratend wit konijn hadden ze geen oren
Opvallend is ook het veelvuldig gebruik van paradoxen en oxymorons in deze cyclus: ‘bedrieglijke lichtheid’, ‘dat wij ons laafden aan een opgelegde zomer’, ‘novembermist en grijze vrolijkheid’, ‘betrapt verdriet’, ‘loden dekens’ of, over de zussen die voor het eerst een zware ruzie tussen hun ouders meemaken: ‘we zijn weer wat kleiner’. Wat de functie van deze tegenstellingen is weet ik niet precies. Ik weet ook niet of de dichter ze er bewust in heeft gestopt maar ze lijken te staan voor het bitterzoete, het mengsel van nostalgie en verwijt, dat jeugdherinneringen, en vooral die aan de ouders, nou eenmaal altijd hebben.
De tweede cyclus uit de bundel heet ‘Uitfaden’ en handelt ook over het gezamenlijk verleden van de dichter en haar zus, maar nu veel explicieter gezien vanuit het nu en dus vanuit het gemis van de dode. Dit keer lopen de herinneringen ook door tot aan de dood van Alice en in het jaar daarna. Deze gedichten vormen een echt verhaal en zijn dus heel concreet en beschrijvend. De hond, die ook de dood vindt (al wordt het niet duidelijk of hij is afgemaakt of een natuurlijke dood stierf), de buren en de forensisch onderzoekers met hun witte jassen komen langs. Het verschil met ‘Vertekende beelden’, waar het vooral ging om het ophalen en in stand houden van herinneringen, is dat je de indruk krijgt dat de dichter deze herinneringen, die zo overweldigend en onuitwisbaar zijn, juist wil afzwakken maar dat niet kan.
Dit is ook het beste deel van de bundel, het soort poëzie waar Van den Driessche werkelijk schittert. Haar observaties zijn altijd scherp en ze verstaat de kunst ze op zo’n luchtige, licht-ironische toon te verwoorden dat ze hard aankomen. In ‘Dertien’ vertelt ze hoe ‘de mannen in witte jassen’ het huis van haar zus doorzoeken:
twaalf bruine peuken in en rond de asbak
verdwijnen in een plastic zak, nog goed
dat ik er één heb weggenomen
Van den Driessche is, zo bleek al uit het openingsgedicht, op haar best met concrete, tastbare dingen. Die manipuleert ze in haar gedichten met groot vakmanschap. Met abstractere begrippen en expliciet benoemde gevoelens is ze minder vaardig. Vaak duikt er dan ineens een formulering op als ‘het schreeuwt in mij’ of ‘de boom huilt’. Nee, doe me dan maar ‘een kwetterende beukenhaag’, ‘een neurotische tram’, het cuttermes en de vijl of het ultieme voorwerp uit Reconstructie: het verslag van de lijkschouwer. In het één na laatste gedicht van de bundel hebben de concrete dingen, de naakte feiten, het definitief gewonnen van de gevoelens, zo lijkt het. De dichter leest het, een jaar na dato, (nog één keer: ) voor het eerst (correctie door de dichter) en citeert er ruim uit in een lang gedicht. Een hele dichtbundel lang hebben we deze verwondingen voor ons gezien, weerspiegeld in herinneringen en gedachten van de dichter, en nu horen we ze beschreven in koude, klinische termen. Eindelijk is er dan die ‘afstand’ uit het openingsgedicht, die de dingen weer een menselijk aanzien moet geven. Of, zoals het in het gedicht staat:
voor het eerst is er een barst
in de krop van het geluid,
worden vuisten weer handen
voor het eerst is er een vóór en ná
Ik ben van mening dat Van den Driessches poëzie interessanter zou zijn als ze de zaken iets minder expliciet zou maken, iets meer zou ‘verdichten’, en iets meer aan de lezer over zou laten. Daar staat tegenover dat het toegankelijk zijn een bewuste keuze is. Een keuze, ook, die haar tot nu toe veel succes heeft opgeleverd.
En er komt nog bij dat ik zelden zo’n goed gecomponeerde bundel heb gezien, zeker niet van een debutant, waarin zo’n zwaar onderwerp zo vakkundig en leesbaar wordt ontleed en beschreven.
Bouke Vlierhuis
Read Full Post »